Hoe studeer ik?

1  Begrijpen


1.1 De kleine woordjes zijn belangrijk

Om iets goed te kunnen leren, dan moet je eerst alles begrijpen. Als je niet begrijpt wat je leert, moet je alles uit het hoofd leren. Krijg je dan een inzichtsvraag, of moet je het geleerde toepassen, dan wordt het heel moeilijk. Daarom deze tips:
Onderstreep eerst en vooral alle woorden in de leertekst die je niet begrijpt. Zoek ze op in een goed verklarend woordenboek. Of maak gebruik van een naslagwerk. Let goed op als je gebruik maakt van het Internet. Niet alles wat je daarop vindt, is correct.
Let goed op de kleine woordjes in een tekst. Die maken vaak een wereld van verschil. Denk maar eens na over het volgende voorbeeld:

  • De figuur die je tekent moet 3 gelijke hoeken, 4 gelijke zijden en 2 diagonalen hebben.
  • De figuur die je tekent moet 3 gelijke hoeken, 4 gelijke zijden of  2 diagonalen hebben.

Ga op zoek naar woorden of tekstdelen die een of ander verband aanduiden of iets uitleggen. Dit zijn belangrijke sleutelwoorden. Bedenk nog meer sleutelwoorden bij de volgende voorbeelden:
Woorden die een toevoeging uitdrukken:

  • en
  • ook
  • eveneens
  • daarnaast
  • verder
  • vervolgens
  • daarbij
  • daarenboven
  • ...

Woorden die een gelijkwaardigheid uitdrukken:

  • evenals
  • tegelijk
  • tegelijkertijd
  • even belangrijk
  • net als
  • zoals
  • ...

Woorden die alternatieven aanduiden:

  • of
  • ofwel
  • noch
  • anders dan
  • enerzijds
  • anderzijds
  • ...

Woorden die een herhaling inhouden:

  • opnieuw
  • terug
  • met andere woorden
  • dit is
  • dit betekent
  • om te herhalen
  • ...

Woorden die een tegenstelling of verandering uitdrukken:

  • maar
  • ondanks
  • nochtans
  • althans
  • aan de andere kant
  • in de plaats van
  • eerder dan
  • hoewel
  • niettegenstaande
  • ongeacht
  • niettemin
  • hoewel
  • in tegendeel
  • omgekeerd
  • ...

Woorden die oorzaak en gevolg uitdrukken:

  • vervolgens
  • omdat
  • volgens
  • omwille van
  • om die reden
  • aangezien
  • zo
  • dus
  • daardoor
  • daarna
  • ...

Woorden die een voorwaarde inhouden:

  • op voorwaarde dat
  • als
  • voorzien dat
  • alhoewel
  • tenzij
  • indien
  • gesteld dat
  • ...

Woorden die iets benadrukken:

  • bovenal
  • belangrijk
  • inderdaad
  • zeker en vast
  • ...

Woorden die een ordening inhouden:

  • allereerst
  • tenslotte
  • ten eerste, ten tweede, ...
  • vervolgens
  • daarna
  • als laatste
  • vorig
  • volgend
  • voordat
  • nadat
  • ...

Woorden die een samenvatting inhouden:

  • omwille daarvan
  • tot slot
  • in het kort
  • om samen te vatten
  • als besluit
  • samengevat
  • ...

Zorg dat je een formule altijd juist kunt verwoorden. Enkel op die manier krijgt ze betekenis. Denk maar eens na waarover de volgende formule gaat:

  • Opp = (B x H) : 2

Pas als je alles begrijpt, mag je de tekst studieklaar maken. 

1.2 Weet waar je mee bezig bent

Wil je zeker zijn dat je de leerstof goed begrijpt? Stel jezelf dan vooraf deze vragen zodat je weet waar je moet op letten eens je bezig bent met studeren:

  • Over wie/wat gaat het?
    • Wat is het onderwerp?
    • Wat zijn de thema's?
  • Wat weet ik al?
    • Wat heb ik vroeger al geleerd?
    • Wat is het verband?
  • Hoe zit het in elkaar?
    • Kan ik met eigen woorden vertellen waarover het gaat?
    • Kan ik een juiste samenvatting geven?
    • Kan ik een juist verslag opmaken?
  • Waar moet ik het situeren?
    • Welke plaats?
    • Welk vak?
    • Welk vakgebied?
  • Wanneer moet ik het situeren?
    • Welke tijd?
    • Welke fase van het proces?
  • Wat weet ik nu meer?
    • Wat is nieuwe kennis?
    • Wat weet ik nu anders?
  • Waarom wil ik dat weten?
    • Wat is het belang van deze kennis?
    • Wat kan ik er nu verder mee doen?
    • Wat is de meerwaarde?

In principe moet je na het studeren op al deze vragen kunnen antwoorden, zonder nog naar jouw handboek of nota’s te moeten kijken. Pas dan heb je de leerstof grondig gestudeerd.

2             Structuur aanbrengen


2.1 Gedachtenkaart of schema?

Eens je de leerstof begrijpt, breng je er best structuur in. Deze structuur zal je helpen om alles beter te onthouden. Je kunt dit doen op twee verschillende manieren.

  • Je maakt een klassiek schema.
  • Je maakt een mindmap.

Je moet eerst uitzoeken welke manier het beste bij jou past. Het kan zijn dat een klassiek schema je niet ligt, maar een mindmap wel. Of andersom. Geen van beide manieren is de beste. Ook al probeert men je dat te doen geloven. In het begin maak je best verschillende keren zowel een klassiek schema als een mindmap van dezelfde leerstof. Alleen zo kom je te weten welke vorm jou het beste ligt.

2.2 Hoe maak ik een gedachtenkaart?

Een mindmap - in het Nederlands een gedachtenkaart - is een middel om informatie te ordenen. De gedachtenkaart werkt echter niet voor iedereen: je moet echt visueel ingesteld zijn.
De structuur van een gedachtenkaart is steeds dezelfde: het onderwerp staat in het midden. Vandaaruit vertrekken de armen met de centrale thema's. Vanuit deze centrale thema's vertrekken dan weer andere armen, die het centrale thema verduidelijken. Wat je goed moet weten: hoe verder de takken verwijderd zijn van het onderwerp, hoe gedetailleerder de informatie is.
De volgende dingen helpen je om een goede gedachtenkaart te maken:

  • Neem een niet gelijnd blad papier en leg het met de lange kant naar beneden. Plaats het onderwerp in het midden van het blad.
  • Plaats op een gedachtenkaart niet te veel: informatie die je al 'weet' hoef je niet meer te noteren. Gebruik kernwoorden, beelden, symbolen, codes om iets weer te geven, schrijf vooral geen volledige zinnen.
  • Gebruik verschillende kleuren en verschillende lettertypes en lettergrootten in je gedachtenkaart. Wees wel consequent in het gebruik ervan.
  • Schrijf vooral duidelijk. Zet de centrale ideeën in drukletters, de daaruitvloeiende ideeën in kleine drukletters, de daaruit spruitende details in kleine letters.
  • Elk symbool, teken, woord, ... staat apart op een lijntje van dezelfde lengte. Als controle moet je alle woorden, symbolen of tekens kunnen wegdenken en dan enkel een structuur van aaneengekoppelde lijntjes overhouden. Als je alle lijntjes wegdenkt, dan moeten de sleutelwoorden logisch geordend dicht bij elkaar blijven.
  • De lijnen van een gedachtenkaart moeten in elkaar overvloeien. Je gebruikt dan ook beter gebogen takjes.
  • Alle woorden moeten vanuit dezelfde kant te lezen zijn (dus horizontaal mee met de richting van de brede kant van het blad).
  • Gebruik gemakkelijk herkenbare kleuren.
  • Teken een pijl tussen takken die met elkaar in verband staan.
  • Groepeer hoofd- en zijtakken die met elkaar verband houden in eenzelfde cirkel.

Leer eerst met de hand gedachtenkaarten  maken. Pas als je de techniek goed vast hebt, kun je overschakelen op een computerprogramma. Enkele goede gratis programma's zijn:

2.3 Hoe maak ik een goed schema?

Werken met een gedachtenkaart is niet voor iedereen weggelegd. Sommige leerlingen zijn beter af met een klassiek schema. Voor hen kunnen notabladen met 4 kantlijnen een handig hulpmiddel zijn. Je kunt deze kopen in de gespecialiseerde papierhandel, maar je kunt ze evengoed zelf maken. Of dit model afdrukken en gebruiken.
Ga als volgt te werk:

  • Schrijf bovenaan de titel van jouw schema. In het model hiernaast kun je dat doen in het grote vetomlijnde vak bovenaan.
  • Nummer de bladzijden: dat helpt je om ingewikkelde of uitgebreide schema's op volgorde te houden. In het model hiernaast kun je dat doen in het kleine vetomlijnde vak bovenaan.
  • Gebruik de eerste van de 4 kantlijnen voor de grote thema's. Vaak zijn deze geniummerd met 1 cijfer (vb.1).
  • De tweede kantlijn is bedoeld voor de onderverdeling van deze thema's in deelthema's. Deze kun je nummeren met twee cijfers, waarbij het eerste cijfer het cijfer van het thema is (vb. 1.1, 1.2, 1.3).
  • De derde kantlijn kan de deelthema's verder onderverdelen. Deze nummer je dan met drie cijfers, waarbij de eerste twee cijfers de nummering van het deelthema overnemen (vb. 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3). In niet zo moeilijke teksten kun je hier ook beginnen met de opsommingen. In gedrukte teksten zijn dat vaak de woorden die onderlijnd, schuin- of vetgedrukt zijn. Bij deze opsommingen is het belangrijk te noteren of het gaat over EN-opsommingen of OF-opsommingen.
  • De vierde kantlijn is de kantlijn waarop je de opsommingen begint. In gedrukte teksten zijn dat vaak de woorden die onderlijnd, schuin- of vetgedrukt zijn. Bij deze opsommingen is het belangrijk te noteren of het gaat over EN-opsommingen of OF-opsommingen.

3             Plannen


3.1 Studeren moet je plannen

Orde en regelmaat helpen om goed te studeren. Deze orde en regelmaat bereik je het beste door een vast studieschema. Met de volgende tips kun je een realistische studieplanning maken:

  • Vertrek vanuit je lessenrooster van de school. Voeg er eerst en vooral het weekend aan toe en de avonden. Voorzie op weekdagen alvast een pauze na school, voor je verplaatsing naar huis en een vieruurtje.
  • Zet in dit weekrooster de momenten vast waarop je zeker niet kunt studeren (muziekschool, voetbal, jeugdbeweging, ...). Kleur deze momenten bijvoorbeeld in het rood.
  • Zet daarna in het weekrooster de momenten vast waarop je jouw taken zult maken en lessen zult leren. Zet deze momenten bijvoorbeeld in een groen kader. Vergeet geen tijd te reserveren in het weekend!
  • In de derde graad van het lager onderwijs voorzie je best één uur schoolwerk (lessen + taken) per dag. In de eerste graad van het secundair onderwijs mag je rekenen op twee uur per dag. Deze tijd voorzie je ook in het weekend, maar daar kan en mag je de studietijd van vrijdag, zaterdag en zondag op dezelfde dag plannen.

3.2 Hoeveel tijd voorzien

Wie grotere gehelen moet verwerken,.moet goed inschatten hoeveel tijd hij zal nodig hebben.  Dat is voor iedereen niet even eenvoudig. Nochtans is een goede studieplanning het ideale middel om de stress te reduceren: je weet wat er op korte, middellange en lange termijn van je verwacht wordt en kunt op een verantwoorde manier ontspanningsmomenten inplannen en er dan van genieten in de wetenschap dat je alles goed geregeld hebt.
Eerst en vooral is het belangrijk dat je een overzicht maakt van alles wat er van je verwacht wordt. Dit kan in de volgende stappen:

  • Ga na wanneer je examens of tentamens hebt.
  • Bekijk hoeveel leerstof je moet verwerken.
  • Stel het aantal studie-uren vast die je zult nodig hebben. De onderstaande regels helpen je bij het opstellen van een realistische planning.
    • eenvoudige literatuur = 8 blz. per uur
    • gemiddelde literatuur = 5 blz. per uur
    • moeilijke literatuur = 3 blz. per uur
  • Verdeel de stof over  weektaken.
  • Bedenk wat er naast studeren nog allemaal op het programma staat.
  • Verdeel de weektaken over de beschikbare dagen.

Als je over deze gegevens beschikt, heb je meteen ook een realistische studie-agenda opgesteld. Tegelijk zie je ook wanneer je extra ruimte hebt om iets in te halen dat wegviel door een onverwachte gebeurtenis.

3.3 Toepassingen vragen een andere aanpak
Bij vakken zoals wiskunde en fysica volstaat het niet om de theorie te begrijpen en te memoriseren. Je moet de bijbehorende oefeningen of vraagstukken kunnen oplossen. Voorzie dus ook voldoende oefentijd. Let daarbij op het volgende:

  • Hermaak niet alleen de voorbeeldoefeningen uit de les. Deze zijn uitvoerig besproken. Maak oefeningen die je nog niet hebt gezien. Zo weet je of je het echt kunt.
  • Maak ook verschillende soorten oefeningen door elkaar. Je moet een oefening niet alleen kunnen maken, je moet ze ook kunnen herkennen als een bepaalde soort toepassing.

4             Studeren

Begrijp je alles. Is jouw schema of gedachtenkaart gemaakt? Klopt jouw planning? Dan kun je aan de slag. Het is belangrijk dat je je de leerstof goed gestructureerd inprent aan de hand van jouw schema of gedachtenkaart.  Dit kan op de volgende manier (laten we dat voor het gemak het opvulprincipe noemen):
  • Eerst studeer je de thema's.
  • Daarna studeer je per thema de hoofdpunten.
  • Als je dit goed beheerst, mag je jouw kennis verder opvullen. Leer nu de onderverdeling van de hoofdpunten per thema. In de meeste gevallen beheers je nu de volledige indeling van de leerstof.
  • Leer tenslotte de details.

Je bouwt dus eerst een kader op waarbij elke titel een kapstok is om de leerstof aan op te hangen. Daarom pleit ik er ook voor om eerst de volledige structuur van de leerstof grondig te leren  De details leer je dan achteraf, hang je dan achteraf op aan de kapstokken die de titels je bieden. Waarom? Omdat je dan de samenhang van de opgedane kennis veel beter kunt zien. Leer je punt per punt, dan dreig je in langere teksten het overzicht te verliezen.

Succes!